Sinds de invoering van het inkomensafhankelijk huurbeleid in 2013 bedraagt de maximale huurverhoging de inflatie van het voorgaande jaar plus een inkomensafhankelijke opslag. Door de lagere inflatie in 2014 is de maximale huurverhoging dit jaar 1,5 procentpunt lager dan vorig jaar.
Verhuurders verhogen bovendien de huur steeds minder vaak met het maximum. In 2015 kreeg een derde van de huurders de maximale huurverhoging opgelegd, terwijl in 2013 dit twee keer zoveel huurders betrof. Vooral bij sociale huurwoningen werd ten opzichte van voorgaande jaren minder vaak de maximale huurverhoging gehanteerd.
De huren bij bewonerswisseling stegen dit jaar ook minder hard dan de voorgaande jaren. De gemiddelde huurverhoging bij wisseling van huurders was dit jaar 9,9 procent. Het kwam ook voor dat de huur daalde na bewonerswisseling. Bij sociale huurwoningen kan dit onder meer gebeuren als een huurder met een hoog inkomen vertrekt en een huurder met een lager inkomen de woning betrekt. In 2015 kwam een daling van de huur vaker voor dan in de voorgaande jaren. Voor huurders die niet verhuizen viel de gemiddelde huurverhoging lager uit: 1,9 procent. De gemiddelde huurstijging kwam uit op 2,4 procent.
Van alle provincies stegen de huren in Groningen het meest (2,8 procent), in Drenthe het minst (1,8 procent). De hogere stijging in Groningen wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door hogere huren bij bewonerswisseling.
Van de vier grote steden heeft Amsterdam al jaren de hoogste huurstijging, dit jaar 3,1 procent. In Den Haag was de huurstijging het laagst: gemiddeld 2,1 procent.
Net als in de voorgaande jaren stegen de huren van sociale huurwoningen het meest (2,6 procent). Bewoners van duurdere woningen in de geliberaliseerde markt zagen de huur met gemiddeld 1,7 procent stijgen. Door de toegenomen concurrentie is het verschil met en zonder bewonerswisseling in dit segment erg klein.