Het retentierecht bij een opgeslagen inboedel na een gerechtelijke ontruiming
Gepubliceerd op:
23 September 2013
In de wet en de meeste huurovereenkomsten is bepaald dat de huurder bij het einde van de huurovereenkomst het gehuurde leeg en ontruimd en in goede staat dient op te leveren en ter beschikking te stellen aan de verhuurder. Deze verplichting van de huurder geldt ook indien de huurovereenkomst door de rechter is ontbonden en de huurder veroordeeld is om de woning te ontruimen. Als er sprake is van een gedwongen ontruiming op grond van een vonnis dan geschiedt deze ontruiming door een deurwaarder.
In de kwestie die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2013 (LJN CA2804) was de woning van de huurder ontruimd op een basis van een ontruimingsvonnis. De verhuurder had met het opslagbedrijf een overeenkomst tot opslag gesloten voor de in de woning aanwezige goederen. Tussen de verhuurder en het opslagbedrijf was overeengekomen dat de inboedel van de huurder voor de duur van drie maanden werd opgeslagen.
De huurder heeft aanspraak gemaakt op afgifte van zijn inboedel, maar het opslagbedrijf heeft geweigerd tot afgifte van de inboedel. Daartoe zou het opslagbedrijf enkel bereid zijn, indien de huurder de door het bedrijf in rekening gebrachte kosten zou vergoeden. Het opslagbedrijf stelt zich op het standpunt dat de verhuurder als zaakwaarnemer van de inboedel een retentierecht toekomt, zodat de verhuurder bevoegd is afgifte van de inboedel op te schorten, totdat de opslag en andere kosten zijn voldaan. Het opslagbedrijf is van mening dat aan haar een afgeleid retentierecht toekomt.
Voor een rechtsgeldig retentierecht is het van belang dat degene die zich op het retentierecht beroept direct of indirect de feitelijke macht over de zaak moet kunnen uitoefenen. In het onderhavige geval is daar geen sprake van, nu niet de verhuurder zelf maar het opslagbedrijf de inboedel onder zich heeft. Dat het opslagbedrijf de inboedel aanvankelijk in opdracht van de verhuurder heeft opgeslagen en dat de verhuurder wellicht een vordering op de huurder heeft is onvoldoende om een afgeleid retentierecht aan te nemen.
Van de huurder kan dan ook niet worden verlangd dat hij deze opslagkosten betaalt. De voorzieningenrechter heeft in deze kwestie geoordeeld dat het opslagbedrijf moet overgaan tot afgifte van de goederen aan de huurder.
Uit deze uitspraak volgt dat het opslagbedrijf de goederen op verzoek van de verhuurder niet onder zich mag houden om de opslagkosten van de huurder vergoed te krijgen. Het opslagbedrijf heeft nu juist de opslagovereenkomst met de verhuurder gesloten. In een dergelijke situatie dient de verhuurder zelf een vordering in te stellen jegens de huurder tot betaling van de gemaakte opslagkosten uit hoofde van zaakwaarneming. Als de verhuurder echter zelf het retentierecht wil uitoefenen, dan betekent dat dat hij in ieder geval ook zelf de macht over de inboedel dient te behouden. Als de verhuurder de inboedel elders opslaat, dan heeft dat tot gevolg dat de verhuurder zijn bevoegdheid verliest om van het retentierecht gebruik te maken.
Claus Bunge
Deterink Advocaten en Notarissen
Meer nieuws
Het laatste nieuws op gebied van woningcorporaties: